…Omdat het om mensen gaat !

Wat is dat: aandacht geven, twee ervaringsverhalen

Wonen nergens overal thuis

Met deze regels begint een lied dat bijna elke vrijdag in de Jozefkapel wordt gezongen bij de vieringen van het Straatpastoraat Den Haag. De woorden nergens en overal zijn omgedraaid, dat vinden de mensen van de straat meer passen bij hun realiteit!
Ieder mens verdient aandacht, wat niet betekent dat iedereen die krijgt. Bovendien – bij het geven van die aandacht hoort ook dat de aandacht, de erkenning wordt toegelaten: als de ander aan het woord komt, luisteren met overgave.

Present zijn
De schrijvers van dit artikel zijn als vrijwilliger betrokken bij het straatpastoraat in Den Haag, pastoraat voor dak- of thuislozen, verslaafden, ontheemden. Aan dat pastoraat zijn twee pastores verbonden, een katholieke en een protestantse. Ze hebben geen kantoor, maar zijn voornamelijk op straat om mensen te ontmoeten. Ze zeggen: ons kantoor is bijvoorbeeld het restaurant van de HEMA, omdat je daar redelijk privé kunt praten.
Voor de wekelijkse viering op vrijdagmiddag om vijf uur komen zo’n dertig tot veertig mensen. Vooral de rituelen in deze viering vinden de bezoekers belangrijk. Een wezenlijk onderdeel ervan is het gebed en het aansteken van kaarsen voor mensen die het moeilijk hebben, soms voor henzelf maar ook voor slachtoffers in oorlogssituaties. En voor de koningin toen haar zoon dodelijk verongelukte.

Na de viering is er een warme maaltijd, waaraan de laatste tijd honderd tot honderdtwintig mensen deelnemen. Die maaltijd wordt gekookt en rondgedeeld door vrijwilligers, en een nieuwe ploeg verzorgt de afwas en het opruimen en schoonmaken. Ook zijn er gastvrouwen en – heren die aan tafel mee eten en contact hebben met de gasten.
Maar zitten deze mensen eigenlijk wel op aandacht van ons te wachten? Waar zit de aandacht in? Of help ik mezelf uit mijn eigen verlegenheid als ik het gesprek aan tafel gaande probeer te houden? Soms wil ik wel erg graag dat er gesprek is en vraag ik me af: voor wie is dit gesprek, voor mij of voor de ander?
Het is niet altijd eenvoudig om contact te krijgen met de bezoekers; ze zijn vaak erg in zichzelf gekeerd, onrustig, moeten na een of twee gangen nodig weer een shagje roken en dat gebeurt natuurlijk buiten.
Kleppen over niets, koffieleuten kan een aandachtige kwaliteit zijn, het hoeft niet altijd over diepzinnige dingen te gaan, je weet niet wat je los maakt in het hoofd van die ander.
Ook is het belangrijk dat er over en weer aandacht is, want als ik mij gezien weet door de ander kan ik ontspannen en is er interactie mogelijk.

Een prachtige zomerdag.
We eten buiten en ik zit met zes mensen aan een tafel. Eén van de vrouwen, ik schat dat ze tegen de vijftig loopt, begint haar verhaal te vertellen: ze kreeg vijfendertig kinderen, was stewardess en heeft boven Irak gevlogen toen daar de bommen vielen en boven Libië toen daar de revolutie aan de gang was.
Ik begrijp wel dat dit verhaal niet kan kloppen, maar vind het belangrijk om er op in te gaan. ‘Ik veronderstel dat er wel tweelingen bij waren’, opper ik. ‘Ja’, zegt ze, ‘drie tweelingen bij’. ‘Zijn ze allemaal nog in leven?, vraag ik. ‘Nee, er zijn er drie overleden’. Ze wijst naar de overkant van de tafel: ‘Daar zit mijn vriend en met hem heb ik negen kinderen’. Hij knikt. Een andere vrouw, die sinds kort ‘in de Heer’ is, gaat er ook heel serieus op in. ‘Wat een zegen van de Heer’, zegt ze, als je zoveel kinderen krijgt. Ze gelooft het echt.

Het is goed om in dit soort situaties een zekere naïviteit te bewaren en met humor op zo’n verhaal in te gaan. We moeten vatbaar blijven voor verrassingen.

Aandacht, soms is het zo anders …
Het is vastentijd, we hebben zoals altijd een viering in de prachtige, intieme Jozefkapel van de Broeders van Maastricht. In deze lijdenstijd is er veel aandacht voor de liturgische vorm van de vieringen: mooi aangeklede kapel, veel, heel veel aandacht voor muziek, dia’s, en voor wat de mensen in de kapel zelf bezighoudt, waarvoor zij willen bidden. De twee pastores, in toga.

In de viering bekruipt me het gevoel dat de sfeer wel erg zwaar is. Wat is er veel symboliek, wat zijn er veel verschillende vormen: de juiste dia, de juiste muziek en het verhaal over het lijden van Jezus en onze schuld.
Een bezoeker die aardig wat drank op heeft, loopt luid vloekend weg. Ik ga hem na en op de trap naar beneden begint hij al: ‘Sorry mevrouw, sorry sorry, het werd me echt teveel’. Hij strompelt naar buiten, de kou in. Ik vraag of ik even bij hem mag zitten.
Met zijn hoofd in de handen mompelt hij: ‘Zij weten het boven allemaal zo goed, ze geloven allemaal en ik weet niet meer wat dat is, ik kom er nooit meer bij’.
Na een korte stilte mompel ik: ‘Je weet toch nooit helemaal wat anderen wel en niet kunnen (geloven)’. Hij kijkt me aan, van onderaf omhoog: ‘Ik kan het niet meer, en het is allemaal al zo zwaar, mijn vriend is dood’. De man is knap dronken, maar zijn verdriet (zijn vriend, zichzelf, zijn onvermogen?) is voelbaar, de hopeloosheid hangt om hem heen als een mantel. ‘En nu ben ik er helemaal niet meer bij’.
‘Wat zou je graag willen’, vraag ik.
Schokschouderend: ‘Weet ik niet’.
‘Zou je weer naar boven willen?’. (Ik aarzel, vond het zelf ook allemaal zwaar in de viering en dat zeg ik hem). ‘Wil je het lichter, wil je een lichtje aansteken voor je vriend of voor jezelf?’
Zachtjes sluipen we weer de kapel in waar iedereen inmiddels klaar staat voor het aansteken van de kaarsen. Goddank, net op tijd. ‘Sluit maar gauw achteraan’, fluister ik, maar hij is helemaal achterin al op zijn knieën gezonken. Ik loop naar hem toe en zeg: ‘Nee, maak je niet klein, ga in de rij staan voor de kaarsjes’. Maar zelf weet hij beter wat hij nodig heeft. Hij knielt op de grond, hoofd tegen de vloer en wacht tot ieder is geweest. Dan staat hij op en loopt naar de pastor. Met de armen om elkaar heen steken ze een kaarsje aan.
Ik word blij. De bezoeker is even opgenomen in het geheel. Niets is opgelost in zijn leven en toch is het even goed. Realiseer me dat ook ik iets krijg. Ik ben zo blij dat hij dit doet, op zijn manier, in zijn mores en op zijn tijd. Ik dacht te veel voor die ander. De rituele betekenis wordt gegeven door de mens zelf en het is de kapel/de sfeer die iets blootlegt. Dat daar stilte is en enkele woorden zijn; aandacht voor wat er in stilte kan gebeuren, respect voor wat in een ziel omgaat.
Wat zichtbaar is, is de pastor met de armen om de bezoeker. Goed, meer dan goed. Wat onzichtbaar bleef was de gang van de man naar dit moment .

Als we dan terugkeren naar het begin van dit stukje over aandacht voor mensen die zijn buitengesloten, dan zien we het ongemak om met ze in contact te komen (hij wil niets, zit buiten op een bankje in de kou), zien we het belang om er zonder praten toch bij te blijven. We schrijven: ‘na een korte stilte’, maar diezelfde stilte doet ook wat met mij: moet ik iets zeggen? Moet ik iets doen? Wat dan? Het uithouden van die ongemakkelijkheid, van dat lege moment, valt me niet mee.
Ik gaf te gemakkelijk betekenis aan zijn ‘knielen’. Wat dat voor mij betekent, is iets heel anders dan wat het voor hem betekent. Onze levens zijn anders, de vorming was anders.

Aandacht en de regels
Het is verboden alcohol mee te nemen, maar daar wordt regelmatig de hand mee gelicht. Mensen zijn in dit soort dingen ontzettend slim. En dan kan er tussen gastvrouw/heer en de bezoeker ook van alles gebeuren.

Bij het stadsklooster hoort een prachtige tuin, veel kleine paadjes, hoekjes, zitjes, ruim en met veel gelegenheid om even met iemand apart te zitten. Tegelijk is het lastig, want het blijkt ook een plek waar je lekker een biertje kunt drinken dat je hebt meegenomen of wat slokken uit een flesje port, een blowtje, whatever. Dat is niet toegestaan want het stadsklooster ligt ingeklemd in een woonwijk en er moet voor worden gewaakt dat kinderen die in de tuin spelen, of schoolklassen die de tuin helpen schoonhouden er restanten vinden van drank of spuiten hoewel dat laatste zelden voorkomt.
Nu, na tien jaar, mogen bezoekers niet meer alleen de tuin in, maar toch gebeurt dat nog vaak, oogluikend. Vorig jaar zomer – bij schitterend weer – loop ik de tuin in om te kijken of alles in de orde is en zie twee bezoekers zitten praten onder de neerhangende takken, lekker in de schaduw. Ze vragen of ze mogen blijven zitten. ‘Het is hier zo lekker rustig en we hebben veel te bepraten’. Ik kan me daar alles bij voorstellen, het schoolplein is hectisch en er is druk gepraat en geschreeuw. ‘Oké, maar geen drank hè, je weet het, en ik wil ook graag even zien of je drank bij je hebt in die grote tassen. ‘Goed hoor meid’, krijg ik terug en ik check vlug de tassen. Ik zie alleen straatkranten !
Om vijf uur – de viering gaat beginnen – ga ik ze roepen, maar er wordt niet gereageerd. ‘Heren, tijd om deze plek te verlaten, het is vijf uur en we laten de tuin de tuin’. Gegrinnik en verder niets, maar als ik dichterbij kom ruik ik het bier, ze hebben de flesjes relaxed in de hand en drinken rustig door.
Mijn reactie komt onmiddellijk: ‘Getver, ik voel me echt besodemieterd, ik zit ik jullie tas nog te controleren en toch zitten jullie hier aan het bier’. Ze lachen hartelijk (ook dat nog, mijn bloed kookt). ‘Ja, en wij maken veel minder drukte dan die gasten op het plein’. Ik ga – helaas – in discussie maar ik merk al snel dat ze mijn kwaadheid alleen maar erg leuk vinden. Dat helpt, inwendig hervind ik mijn gevoel voor humor weer: ‘Oké, nu de tuin uit, flessen mee, moven, ik baal als een stekker’. Ze lopen lacherig mee.

Wat gebeurt hier? Aandacht kun je ook hebben voor de goede afspraken en die hoog houden. Ik kom op voor het geheel, maar ga in mijn boosheid volledig uit van mijn eigen norm.

Niet naamloos in een graf
De pastores zijn er voor de mensen; ze zijn er als er iets te vieren is, maar vooral als mensen het moeilijk hebben. En als er mensen zijn die door één van de pastores begraven willen worden, dan gebeurt dat.
Op een begraafplaats in Den Haag heeft het Haagse straatpastoraat een eigen plek met vierentwintig graven. Door giften van verschillende fondsen is het ook mogelijk een steen op het graf te zetten met de naam van de overledene. De mensen van de straat vinden dit heel fijn: ‘We leefden zonder naam, we hoeven niet in een graf zonder naam te liggen’.
Dat zij op een waardige manier afscheid kunnen nemen van een geliefde vriend of vriendin is zo wezenlijk. We beschrijven hieronder hoe één van onze allereerste bezoekers zelf de steen wil plaatsen op het graf van zijn vrouw. Zij stierf aan een overdosis.

Mark is na Petra’s dood (de namen zijn gefingeerd) volledig de weg kwijt geweest maar heeft zichzelf weer op de been gekregen. Hij gebruikt niet meer en drinkt zelden. Sinds kort woont hij bij de maatschappelijke opvang en volgt een dagprogramma. Maar nu is het 8 juni, een jaar na de dood van Petra. Vandaag zal de steen op haar graf worden gelegd. Het is een prachtige steen geworden, Petra waardig. Zwart graniet. Haar naam in zilver en eronder een email plaatje met alle betekenissen van haar naam. Daaronder de tekst: Forever! Bovenaan een mooie zilveren vlinder.
Mark is dronken. Huilend komt hij samen met de pastor op de begraafplaats. ‘Waar is de steen’, brult hij, ‘ik moet hem dragen’.
Ik zeg: ‘Mark, er is een wagentje, je hoeft hem niet te dragen, hij is veel te zwaar’.
Maar hij gaat hem dragen, die loodzware steen, brullend en zwetend. Geen enkele keer wordt de steen neergelegd en het is ver lopen naar het graf. Ik loop achter hem, samen met een collega vrijwilliger, hopend en biddend dat Mark het redt. Naast hem het wagentje dat zachtjes en zinloos meerijdt.
Mark legt de steen zelf op haar graf. Behoedzaam maakt hij alles schoon, de sfeer is intiem en intens, mijn collega-vrijwilliger en ik gaan wat naar achteren staan als Mark en de pastor samen het Onze Vader bidden.

Wat maakt dat ik kies voor dit werk?
Voor mij (Ria) is het goed om mijn normen en oordelen bij te stellen. Ik, en ik denk velen met mij, heb zo snel een oordeel klaar. Maar als ik de verhalen van mensen hoor over hun leven, over alles wat hen tegen heeft gezeten, realiseer ik me dat het iedereen kan overkomen, verslaafd en/of dakloos worden. Ik doe dit werk ook vanuit verontwaardiging. Mensen (ze worden wat cynisch ook wel draaideurpatiënten genoemd) met een psychiatrische achtergrond worden ook maar op straat gezet, als ze uitbehandeld zijn. De zorgverzekeraar vergoedt steeds minder behandelingen en dat vind ik zeker voor deze mensen heel onrechtvaardig. Niemand ziet er dan bijvoorbeeld meer op toe dat medicijnen op tijd worden ingenomen.
Elke keer als ik mensen aan de onderkant van de samenleving ontmoet, probeer ik ze zonder vooroordelen tegemoet te treden en dat is een levenslang leerproces.

Ik (Joke) heb er zo’n dertig jaar geleden voor gekozen om te werken met mensen met een verslavingsprobleem, vaak krachtige mensen die kunnen (over)leven zonder huis, zonder thuis. Het is gemakkelijk om te zeggen dat me dat intrigeert. Het is meer dat het zo’n andere wereld is, waar ik me op een bepaalde manier toch mee verwant voel en ik herken wat Ria zegt: het had mij ook kunnen overkomen. Altijd heb ik me aan de veilige kant van het bestaan bewogen en ik voel bewondering voor mensen die zo totaal los kunnen gaan, tot aan zelfvernietiging toe. Die bij alles wat er is een hoop gein kunnen maken.

Als slot het 1e couplet van het lied Wonen overal nergens thuis van Huub Oosterhuis.
Wonen overal nergens thuis
aarde mijn aarde mijn moeders huis
vallende sterren de schim van de maan
mensen die opstaan en leven gaan –
mensen veel geluk.