Al doende leert men
Geplaatst op 25 mei 2016 | Door Kor Schippers
Al doende leert men
Herman IJzerman
Inleiding
De redactie heeft mij gevraagd om te beschrijven ‘ Welke visie op diaconale presentie” er steekt achter de cursussen supervisie aan pastoraal werkenden in de oude stadswijken?
In dit artikel probeer ik uit te leggen hoe de visie achter de begeleiding van werkers in het oude wijkenpastoraat( buurtpastoraat, Urban Mission) is ontstaan. Deze visie gaat uit van een samenspel tussen de biografie/socialisatie van een missionaire werker, het wonen en werken in achterstandsbuurt en een voortdurende reflectie op het werk(1).
In tegenstelling tot de vraag naar diaconale presentie, blijf ik liever opteren voor de term missionaire presentie. Missie/zending staat voor de humaniteit van de hele bewoonde wereld, voor grensoverschrijdingen. In de oude stadswijken vinden deze grensoverschrijdingen voortdurend plaats en zij leveren veel op!
De drie harmoniums op het kerkplein
Op Hemelvaartsdag fietsten mijn buurman en ik langs de Alexanderkerk in Rotterdam. ‘ Kijk eens’, riep mijn buurman, ‘ er staan wel drie traporgels.’ Wij zetten onze fietsen tegen het muurtje voor het kerkplein. Het was duidelijk dat in de kerk een sloper aan het werk was geweest. Als resultaat daarvan stonden drie ouderwets traporgels buiten.
Wij probeerden een traporgel aan de praat te krijgen en het lukte om via het rechterpedaal lucht in de blaasbalg te krijgen. Als in een reflex speelde ik een lied uit de bundel van Johannes de Heer: ‘Welk een vriend is onze Jezus’. De voorbijgangers keken wat vreemd op. Maar voor ons had het moment iets dierbaars en iets droevigs. Allebei voelden wij dat het beeld van de afgedankte harmoniums een periode aangaf die voorbij is. Een stuk van onze jeugd komt niet meer terug. Zingen bij het orgel na kerktijd of tijdens de lange winteravonden. Een manier van geloven binnen de veilige beschutting van een heldere ideologie.
Mijn buurman en ik werken allebei in een achterstandwijk in Rotterdam. Daarin ontmoeten wij voortdurend andere mensen met wie wij zoeken naar een betere humanere samenleving. Hij als opbouwwerker en ik als dominee. Wij worden gedwongen oplossingen te zoeken voor ingrijpende samenlevingsvragen. Hoe doe je dat? Wij ontdekken dat er geen echte oplossingen te vinden zijn als de bewoners in de wijken niet meedoen en meedenken. In dit spannende proces komen vragen op naar nieuwe methodes van werken en naar een open houding in de omgang met andersdenkenden, met andersgelovigen. Maar ook de vraag naar de betekenis en de kracht van de eigen geloofstraditie in deze nieuwe context.
Biografie en socialisatie
Het harmonium bepaalt mij bij mijn afkomst uit de Alblasserwaard. De mensen hebben een wat sombere inslag maar er werd ook veel gezongen. Thuis en bij vergaderingen van clubs en verenigingen. Er was een voorliefde voor de liederen uit de bundel van Johannes de Heer en de Psalmen. Het leven was redelijk overzichtelijk. De boeren waren de baas in het dorp en kerkelijk gezien waren er Hervormden, Gereformeerden en een enkele Vrijgemaakte. Daarnaast waren er de socialisten en een verdwaalde ‘Roomse,’ zoals dat werd genoemd.
De studie theologie in Kampen.
Tijdens mijn studie theologie in Kampen(1971-1978) werd dit beeld niet fundamenteel gewijzigd. De studie was er voornamelijk op gericht om dominee te worden in een plaatselijke kerkelijke gemeente. Dat weerspiegelde zich in het curriculum: veel Oude en Nieuwe Testament, Dogmatiek/ Ethiek en Praktische Theologie. Eén van de grootste verbazingen die ik als student ondervond, was het totale gebrek aan integratie tussen deze verschillende disciplines. Je moest het als student maar uitzoeken. Wij zijn grondig onderricht in het Oude en Nieuwe Testament, en tijdens de colleges Dogmatiek zijn wij vertrouwd gemaakt met een kritische manier van denken.
Een enkele docent had meer van de wereld gezien dan de gangbare kerkelijke praktijken. Dat was dan ook direkt te merken. Kor Schippers en Anton Honig hadden gewerkt in de zending. De colleges missiologie van Anton Honig waren marginaal ten opzichte van de hoofdstroom van het curriculum. Maar tijdens zijn colleges gebeurde er vaak iets wonderlijks. Hij introduceerde de rapporten van de Wereldraad van Kerken ‘The church for others’ en ‘Mission in six continents’. Hij combineerde dat met zijn ervaringen als zendeling in Indonesië. Ik herinner mij zijn les over wat zending ten diepste inhoudt: ‘ Zending is dat je je durft te laten ontvangen door de liefde van een vriend die Moslim is’. Hij was tot dit inzicht gekomen toen hij moest vluchten en gehopen werd door een bevriende Moslim.
Hier wordt (achteraf) een lijn zichtbaar die in de begeleiding van werkers in de Urban Mission verder uitgewerkt zal worden : n.l. durf je te laten ontvangen door de (onbekende) ander. De sfeer tijdens deze colleges was totaal anders dan in de hoofdstroom van het curriculum. Maar missiologie was marginaal en als studenten zijn wij er niet in geslaagd de bijbelse vakken, de systematische en praktische theologie te verontrusten door dit inzicht. Bovendien maakten de colleges missiologie duidelijk hoe gesloten het curriculum was met betrekking tot de maatschappelijke kwesties in Nederland. Het was vreemd dat de kritische theologie ( Barth, Noordmans) die ons in Kampen werd bijgebracht, zich niet wist te verhouden met de inzichten die werden opgedaan in de missiologie en de praktische theologie. Hier tekent zich voor mij een tweede lijn af: n.l. het vermoeden dat de kritische theologie van Noordmans ruimte schept om het leven van de mensen in de grote stad , in achtergestelde en misdeelde posities, te betekenis te geven in het licht van het Evangelie(2)
Zending in Nederland
Eind jaren zeventig was er veel ophef in het missiologische veld over de bevindingen van buitenlandse christenen. Zij waren uitgenodigd om de prakijk van de kerken kritisch te onderzoeken. Zij maakten contact o.a. met jongeren, kunstenaars, mensen in achterstandssituaties. Zij kwamen tot de onthutsende conclusie dat de boodschap van de kerken ver verwijderd was van de gewone vragen van het leven van elke dag. Maar er waren meer saillante opmerkingen zoals:
-Er is een spanning tussen de beleving van mensen in hun woon-werksituatie en de kerk als instituut
-Er is een sfeer van wantrouwen tussen de missionaire bewegingen en de kerk als instituut
-Er is een nood in de wereld en de mensen worden opgeroepen zich te verzetten tegen het kwaad.
De synode van de Gereformeerde Kerken reageerde slagvaardig en stelde fl.500.000,- beschikbaar om ‘Zending in Nederland’vorm te geven.
Rotterdam Zendingsgebied
De classis van de Gereformeerde Kerken in Rotterdam reageerde alert en stelde een plan op om het bestaande kerkelijke werk om te turnen naar een missionaire attitude. Men claimde twee arbeidsplaatsen. Een algemeen coördinator en een jongerenwerker Ik werd aangesteld als missionair jongerenpastor.
Het was opvallend dat het niet mogelijk was om een terugkoppeling te maken van de wereld van de (kansarme) jongeren naar de kerkelijke gemeentes. Als de jongeren aandacht vroegen voor hun geloofsbeleving dan werd hen vriendelijk doch beleefd de deur gewezen door hun kerkenraden. Mijn werkveslagen werden eveneens met grote welwillendheid in een la gedeponeerd.
Dat leidde ertoe dat ik mij aansloot bij het werk van de Evangelisatie-predikanten die de keus hadden gemaakt om in de oude wijken van Rotterdam te werken. Bob ter Haar had een nota geschreven getiteld ‘ Van evangelisatie-predikant naar oude wijkenpastor’. In deze nota werd uitgelegd dat het kerkelijk clubhuiswerk van na de oorlog was geseculariseerd. Ter Haar’s intuïtie was dat er naast deze vorm van welzijnswerk een toenemende noodzaak zou zijn voor een nieuwe vorm van missionare presentie.Deze moest blijven aansluiten bij de belangen en behoeften van de buurtbewoners. De collega’s in Rotterdam deelden zijn opvatting en dat leidde ertoe dat het Deputaatschap voor Evangelisatie werd omgedoopt tot het Deputaatschap voor Pastoraat in de oude wijken(3).
Deze verandering was ingrijpend omdat er sprake was van een copernicaanse wending. Er werd niet langer vanuit de kerk naar de stad gekeken, maar er werd een positie ingenomen in de buurt. Dit is een derde lijn in de ontwikkeling van het werk. Vanuit deze positie werd er in eerste instantie gekeken naar de behoeften en de belangen van de buurtbewoners. Deze behoeften en belangen dienden als uitgangspunt voor de ontwikkeling van het werk. Op grond van de praktijken in de buurt werd gezocht naar nieuwe betekenissen van het Evangelie in deze kontekst. In Rotterdam ontwikkelden wij dit werk aanvankelijk in drie wijken( Het Oude Noorden, Het Oude Westen en Bloemhof). Later werd deze methode in meer wijken uitgevoerd. Wij wisselden veel ervaringen uit over deze manier van werken. Dit leidde ertoe dat er contact werd gezocht met werkers in andere steden in Nederland. Dit contact had tot gevolg dat het Netwerk Urban Mission in Nederland en België werd opgericht(4).
Verbreding
Het elan van ‘Rotterdam Zendingsgebied’ verflauwde. De aanvankelijk breed opgezette aanpak mislukte. Het oude wijkenpastoraat was één van de weinige instellingen die deze missionaire aanpak wilde en kon volhouden. Er werden twee initiatieven ontwikkeld. Er werd contact gezocht met Kor Schippers van de vakgroep Praktische Theologie van de Theologische Universiteit in Kampen. Daarnaast werd er een intern onderzoek gestart onder de werkers in Rotterdam.
Het contact met Schippers had als doel om, d.m.v. een onderzoek de resultaten van het werk zichtbaar te maken en de werksoort voor het voetlicht van kerkelijk Nederland te brengen. Bij dit onderzoek werd uitgegaan van de situatie van de buurtbewoners. Schippers vond het belangrijk dat er naast de kerkelijke hoofdstroom een missionaire werksoort werd ontwikkeld. Deze werksoort zou aan theologen, die gemotiveerd waren voor dit werk, emplooi moeten bieden. Dit zou een impuls moeten geven aan kerkelijke vernieuwing(missionarie presentie).
Het interne onderzoek onder de werkers in Rotterdam resulteerde in het rapport ‘ Er zijn hier zo weinig maskers’. Dit maakte o.a. duidelijk dat er behoefte was aan een nieuwe theologische doordenking van het werk en aan scholing en begeleiding van de werkers. Schippers’ onderzoek leidde tot de aanbevelingen om training en een opleiding voor deze werksoort te beginnen. Het was de bedoeling om te komen tot een integrale benadering waarin het werk in de buurt als basis zou dienen. Ook zou er een vervolgonderszoek moeten worden gestart met het oog op Praktisch Theologische theorie-vorming (5).
In de duiding van de werkers werd een verbinding gelegd tussen de theologische ontwikkeling van A.Th. van Leeuwen en de pneumatologische spits in de theologie van O. Noordmans. De theologische ontwikkeling van van Leeuwen was interessant omdat er een principiële doordenking plaatsvond van een god-loze westerse cultuur. Deze reflectie van van Leeuwen had haar oorsprong in zijn werk als zendeling. Noordmans’ theologie bood de ruimte om aan te sluiten bij het misdeelde bestaan van de mensen in de achterstandswijken en bij de grensoverschrijdingen die werkers iedere keer weer moesten maken(6).
Door deze publikaties werd duidelijk dat er een basis was in het werkveld en in de theorie-vorming om te komen tot een aanbod voor training en begeleiding. Het deputaatschap voor Pastoraat in Oude Wijken stelde in nauwe samenwerking met het Missionair Werk in Leusden een werker voor 20 uur vrij om dit te ontwikkelen.
Bestandsopname.
Tot zover zijn er vier lijnen zichtbaar die het kader vormen waarbinnen de training en begeleiding ontwikkeld konden worden:
1. Durf je te laten ontvangen door de (onbekende) ander
2. Een kritische theologische positie biedt ruimte om de misdeeldheid en de achterstelling van de buurtbewoners en de grensoverschrijdingen van de werkers te doordenken
3. Er vindt een copernicaanse wending plaats: eerst de wereld/ de stad en dan de kerk
4. De kritische theologisch positie kan niet zonder een principiële doordenking van de god-loze westerse cultuur.
Experimenten in het trainen van werkers
Rond 1990 zijn wij van start gegaan met drie trainingsgroepen van werkers. Het betrof vooral werkers die namens de kerken in achterstandsbuurten aansluiting zochten bij de leefwereld van de buurtbewoners. Er waren twee Rotterdamse groepen waarvan één aangevuld werk met werkers van buiten Rotterdam. Daarnaast was er en een landelijke groep van nieuwe werkers.
De inhoud van de trainingen werd bepaald door de wensen die de werkers hadden geuit in het rapport ‘Er zijn hier zo weinig maskers’. Het viel niet mee om mensen te vragen tijd vrij te maken voor scholing. Het kostte moeite om naast de werkattitude ook een leerhouding te ontwikkelen.Wij begonnen eerst met één dagdeel per maand.
Er waren toen een aantal uitgangspunten:
– Het leren moet plaatsvinden in groepen. De reden daarvoor is dat werkers in teams werkten maar geen vaardigheden hadden ontwikkeld om goed over het werk te praten binnen de teams
– In een groep leer je omgaan met het anders zijn van de ander, met machtsverhoudingen en posities
– Het samen leren stimuleert tot samenwerken in de wijk en met buurtbewoners
– In de levens van de buurtbewoners en in de levens van de werkers ligt al heel veel kennis opgeslagen omtrent hun eigen bestaan. Het is belangrijk om deze bronnen van kennis op te delven.
– Het Missio Deï concept. Dat houdt in dat de Geest van God al lang werkzaam is in de levens van de misdeelde en achtergestelde mensen. Dat bood ruimte om de kennis van de buurtbewoners en de werkers door middel van ervarend leren te verzamelen.
Deze trainingsgroepen vormden voor de werkers van meet af aan een veilige plek. Een plek waar de boosheid en de frustraties konden worden gedeeld. Maar zijn konden daarin ook hun plezier en vreugde kwijt. Met veel elan en plezier werden de werkervaringen uitgewisseld. Tevens onstond er steeds meer nieuwsgierigheid naar wat het werken in de buurt zou kunnen betekenen. Zowel voor de buurtbewoners en de werkers alsook voor de kerkelijke achterban.
Na verloop van tijd onstonden er een aantal fundamentele inzichten:
– Het is stimulerend en vernieuwend om te starten bij de buurt, om aan te sluiten bij de behoeften en belangen van de buurtbewoners.
– Dan worden dezelfde dilemma’s zichtbaar die de werkers van de kerkelijke clubhuizen hebben doorvoeld. Je bent beland in een werkelijkheid die ver af staat van het gangbare kerkelijke leven. Er moet worden nagedacht over wat de beste manier van terugkoppeling is naar de institutionele kerken
– De bevolkingssamenstelling in de buurt verandert zeer snel. De oude concepten schieten tekort als wij de immigranten serieus willen nemen.
– De vreugde van het samen leren in een groep met als uitgangspunt de dienst aan de onbekende derde: de buurtbewoneris groot. De oecumene wordt voelbaar en zichtbaar tijdens het leren in de groep. Katholieke, Hervormde en Gereformeerde werkers leren hun eigen positie spiegelen in die van de ander.
– Het is van belang om verder te onderzoeken welke spiritualiteit ontstaat in het werken met buurtbewoners. De vraag onstaat of de bestaande theologische denkkaders nog wel voldoende ruimte bieden om het werk te doordenken.
– Ten diepste is de Westerse cultuur god-loos geworden. De kritische theologie kan alleen nog maar inzetten bij de misdeelden en achtergestelden om opnieuw betekenis te vinden in de Joodse en Christelijke traditie.
Dit alles leidde ertoe dat het projekt ‘Kerk en Racisme’ is opgezet. Uitgaande van de werkervaringen in de buurt en van de strijd tegen de apartheid in Zuid-Afrika, werd een model ontworpen voor anti-racisme trainingen. Dit projekt stond onder leiding van L.R.L. Ntoane
Er werden studie-reizen gemaakt naar Engeland om te leren van de collega’s in Londen, Sheffield en Manchester.
Door mond op mond reclame groeide de belangstelling voor de trainingsgroepen. Op grond van de ervaringen in deze groepen kristalliseerde zich tenslotte een leerroute Urban Mission uit.
Deze leerroute bestaaat uit vier blokken:
1. De biografie en de socialisatie van de werker. Tijdens dit blok wordt veel aandacht besteed aan het levensverhaal van de werker. Er wordt onderzocht wat de exposure betekent voor het zelfverstaan van de werker en voor de ontwikkeling van een werkplan(7).
2. Het leren werken vanuit de behoeften en belangen van de buurtbewoners. De deelnemers brengen hun werk in aan de hand van een casus. Zij leren reflekteren op wat het werken vanuit de leefwereld van de buurt betekent. Hoe verhoudt zich dit met hun (impliciete) doelen en met de doelen van hun opdrachtgever. Zij leren te onderzoeken wat het betekent dat de dienst aan de buurtbewoner niet ontwikkeld kan worden zonder de kwaliteit en de kracht van de buurtbewoner.
3. Het leren opsporen en verkennen van de spirituele momenten die worden ervaren in de dienst met de buurtbewoner. Het leren communiceren over de intieme emoties met de leden van de groep en het leren zoeken naar verbindingen met de geloofstraditie.
4. Het vertalen van de betekenis van de dienst met de buurtbewoner( inclusief de spirituele dimensie) voor de opbouw van een lerende organisatie. Het leren strategisch te handelen op basis van de communicatie met buurtbewoners en collega’s naar de opdrachtgever en andere organisaties in de buurt.
In de loop van de tijd hebben de deelnemers geleerd meer tijd vrij te maken voor training en begeleiding. Deze leerroute beslaat een periode van ongeveer 18 dagen. De werkers komen bijeen op een lokatie buiten de stad en werken in blokjes van twee dagen.
De opleiding tot supervisor
Gaandeweg ontstond de behoefte om een opleiding te volgen tot supervisor. Ik heb ervoor gekozen deze niet te doen binnen het pastorale/ kerkelijke veld. De reden was dat het mij leerzaam leek om mij bloot te stellen aan collega’s uit andere sektoren van het welzijnwerk. Op deze manier kon ik ook leren wat de meerwaarde is om uitvoerend werk in de buurt te combineren met het werk als begeleidingskundige.
De opleiding heeft een zeer leerzame werking gehad en bood de gelegenheid om het concept van dienstverlening opnieuw te doordenken. Daarnaast kon er gereflecteerd worden op de betekenis van de geloofstraditie voor de kwalitieit van de begeleidingskunde in een seculiere context.
De betekenis van de theologie voor de begeleidingskunde
Dinie Haan overziet in een interview in Forum haar praktijk van 40 jaar supervisie. Zij is haar loopbaan begonnen in het kerkelijk clubhuiswerk van de Jeugdhaven in Rotterdam. In het interview legt zij de verbinding tussen supervisie, de tijd en de theologie. De tijd is nodig om te kunnen komen tot integratie van leerervaringen. Volgens haar nemen de theologen nog de tijd om te kunnen leren (8).
In mijn profielschets als supervisor heb ik de betekenis van de tijd onderzocht voor de kwaliteit van de supervisie.
Aan de hand van een werkervaring in de buurt met een Surinaams( Norine) gezin heb ik nagedacht over wat deze ervaring in de buurt kan betekenen voor de kwaliteit van de dienstverlening. Aan de hand van het filosofisch begrip ‘open tijd’ en van het theologisch begrip ‘tijdruimte’ kom ik tot een opvatting over de kwaliteit van de dienstverlening:
De dienstverlening is gesitueerd in de oude wijken van Rotterdam, maar ook in andere stedelijke
gebieden in Nederland en in het buitenland. In deze dienstverlening wordt gekozen voor de
‘lastige klant’. Daarmee wordt bedoeld de mens die dreigt vergeten te worden of die niet
meer interessant is voor andere dienstverleners.
In het verhaal van Norine heb ik aangegeven dat het vaak gaat om langdurige relaties.
In de bespreking van de ‘live-events’ van deze klant heb ik ontdekt dat er in het lijden, de
kapotheid ook schepping, creativiteit opgesloten kan liggen. De klant heeft zelf creativiteit
en kracht om de inhoud en de kwaliteit van de dienst vorm te geven. Om dit op te sporen is een
empathische attitude vereist. Er is volgens mij een verbinding aan te wijzen tussen wat ik de
theologische tijdruimte heb genoemd en de attitude van empathie(…)
Juist de theologische tijdruimte biedt alle gelegenheid tot het nemen van de tijd voor de opschorting
en de openheid. Door de opschorting en de openheid kan het verhaal van de klant anders worden verteld. Er kan nieuwe betekenisgeving worden ontwikkeld en het verhaal kan een meerduidig en
polygoon perspektief krijgen(9).
Dit onderzoek leerde mij dat het heel belangrijk is om de tijd te nemen. Dat het wel eens de beste bijdrage van het oude wijkenpastoraat aan de kwaliteit van het leven zou kunnen zijn om te vertragen.Juist hierdoor wordt de buurtbewoner en de werker de kans te geboden hun eigen levensverhaal anders te vertellen.
Een belangrijke andere ontdekking was dat juist het begrip ‘tijdruimte’ het mogelijk maakt te genieten. Te genieten van het goede dat er nu reeds geschiedt tussen de mensen in hun misdeeldheid en achterstelling. In de goede momenten proeven wij, om het maar eens ouderwets te zeggen, de voorsmaak van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Dit is nu al een tegenkracht tegen de onmenselijkheid die vaak wordt ervaren in de buurt.
Hoe werkt dit alles nu in de praktijk?
Om deze vraag te beantwoorden wil ik een leerervaring van deelnemers uit een trainingsgroep vertellen. De groep is al lang bij elkaar en bestaat uit ervaren werkers uit verschillende kerkelijke tradities. De meesten hebben lang in Afrika, Zuid-Amerika, Zuid-Europa en in buurten in Nederland gewerkt als zendingswerker of missionaris
Eén van de deelnemers had tijdens zijn studie-verlof een aantal boeken over Jezus gelezen. Hij wilde deze kennis graag delen met de leden van de groep. De deelnemers kregen de opdracht om aan de hand van de vraag: ‘Wie is Jezus voor mij’, te mediteren en dit later te delen met de anderen. Dat delen bleek niet gemakkelijk. Men wilde deze vraag niet beantwoorden zonder de eigen biografie/socialisatie en het werk in de zending/missie. De ingrijpende en schokkende ervaringen in het eigen leven en in de zending/missie dwongen de deelnemers tot een diepgaand zelfonderzoek.
Eén van de deelnemers bracht dit tot uitdrukking door op de piano zijn hele leven voor te spelen. Hij speelde van ‘Ik ga slapen ik ben moe’, ‘Welke een vriend is onze Jezus’ tot een mooie melodie uit de Fado. De piano werd met een klap dichtgeslagen en na een ondragelijke stilte voorzichtig weer opengedaan. Aarzelend kwam de muziek weer opgang. Wij hebben de tijd genomen om dit met elkaar te delen en uit te werken. Wij hebben daar vier trainingsdagen aan besteed.
Dit proces leidde in de groep tot de vraag: ‘Wat heeft de zending/ de missie ons nu gebracht?’ Wij ontdekten dat er een samenhang is tussen loopbaan en levensloop. Maar wat is dan de rode draad daarin?
In de uitwisseling van de verhalen ontdekten wij een aantal stappen:
1. Je maakt vanuit een bepaalde plek een keuze
2. Je gaat over tot aktie, naar de zending/missie
3. In de trainingsgroep leer je nadenken over wat dit heeft betekent voor
– je eigen houding
– de inhoud/ de vorm van geloven
– de gevoelde of niet(meer) gevoelde relatie met God
4 Dit voorkomt een onbezonnen afscheid nemen van de verworven waarden
5 Het biedt de mogelijkheid en een veilig kader voor de verdere zoektocht in je leven.
Dit leidde tot een nieuwe ‘definitie ‘ van zending/missie:
De grensoverschrijding is de basis van alles: van de ene context naar de andere
Dit leidt tot de vraag: ‘ waar is mijn plek, mijn thuis?’
Mijn thuis is daar waar:
Het creatieve oplicht in de omgang met de mensen
In die omgang met de mensen wordt ons geloof wakker geroepen in ontroering en kracht
Dat alles werpt een speels licht op de vraag naar ‘Thuis”
Het leuke en inspirerende is dat de werkers zelf nieuwe betekenissen gaan geven aan de oude woorden op grond van hun eigen inspanningen.
Hoe gaat het verder?
De leerroute ‘Urban Mission’ wordt op een bepaald moment afgesloten. Het is interessant om op te merken dat deze leerroute nieuwe vragen oproept. Zo is er een groep werkers verder gegaan rond het thema ‘kinderen’. Een andere groep onderzoekt de betekenis van theologie voor de kwaliteit van het werk. Binnenkort start er een groep die zich gaat bezighouden met vragen rond stedelijke herstructurering.
Er zijn contacten met het netwerk Urban Mission en met de Europese Contact Group waar de inzichten van de trainingen worden dienstbaar gemaakt aan het opbouwen van netwerken.
Het traporgel
Met pijn en moeite kwam er nog muziek uit het oude harmonium, dat stond voor de kerk die gesloopt gaat worden. In dit artikel heb ik willen laten zien dat via de lijn van Zending in Nederland er nieuwe praktijken zijn gegroeid in de (grote)steden. Praktijken waarin de achterstelling en de misdeelheid van de buurtbewoners worden verbonden met de inspanningen van werkers( en natuurlijk vrijwilligers).Deze inspanning leiden tot nieuwe creatieve momenten. In de trainingen ervaren wij de vreugde van het leren en wordt de zoektocht wakker geroepen naar een nieuwe spiritualiteit en naar gemeenschapsvorming.
Je zou kunnen zeggen dat er een transformatie van geloven plaatsvindt. Het oude wordt niet weggeworpen of geminacht maar opnieuw geijkt in de grensoverschrijding naar de wereld van misdeeldheid en achterstelling. Er zit muziek in.
Noten
1 Deze methode is niet ongebruikelijk in de begeleidingskunde. Zie Q.L. Merkies(red.),
Verwerven van het supervisorschap, Garant, Leuven-Apeldoorn 2000, 109-143.
2 Mijn afstudeerscriptie was een mix van Dogmatiek en Praktische Theologie, De grote stad als vindplaats van het heil!, Kampen 1978.
3 Een Deputaatschap is een werkgroep van de classis die tot taak heeft het beleid van de classis op een bepaald terrein te uit te voeren. In dit geval bestuurt het Deputaatschap voor Pastoraat in Oude Wijken dus het werk dat namens de classis in de oude wijken wordt gedaan.
4 Voor een uitgebreider overzicht van deze ontwikkelingen zie, G.J. van der Kolm, De verbeelding van de kerk, Boekencentrum 2001, 60-69.
5 K.A. Schippers e.a., Kerkelijke presentie in een oude stadswijk,Kok, Kampen 1990, 261; 263-280.
H.IJzerman, Er zijn hier zo weinig maskers. Een beschrijving van het werk en de positie van een aantal werkers in het Oude Wijkenpastoraat in Rotterdam en een proeve van een theologische duiding daarvan, Rotterdam 1989.
6 Arend Th. van Leeuwen, De nacht van het kapitaal,Sun, Nijmegen 1984, 19.
O.Noordmans, Verzameld Werk VIII,Kok, Kampen 1980, Zondaar en Bedelaar, 15-25.
7 Voor een nadere uitwerking van de inhoud en de betekenis van de exposure zie,Gereformeerd Theologisch Tijdschrift 102(2002)/2,Kok, Kampen 2002, 75-98
8 Forum, 5(2), 3,5.
9 H. IJzerman, Tegenover de Schepper staat altijd de Lijder, Rotterdam 1999,13.
Herman IJzerman werkt sinds 1978 in Rotterdam. Eerst als jongerenpastor en later als dominee in het oude wijkenpastoraat. Vanaf 1990 combineert hij dit uitvoerend werk met het werk als begeleidingskundige in het trainingscentrum Kor Schippers.
Het trainingscentrum Kor Schippers is opgericht in het jaar 2000. Het biedt training en begeleiding aan op basis van ervarend leren. Het aanbod is vooral gericht op oude wijkenpastores, arbeids- en drugspastores en op missionaire en diaconale toerusting van kerkelijke gemeentes en parochies.